Hij vroeg het in
juli.
Op een van die weinige mooie dagen, die
de Nederlandse zomer van 1978 met moeite had weten op te leveren.
Ik zat in een weiland een aquarel te
maken. Wat ik er moest, vroeg hij grommend.
Ik hoorde hier niet thuis, het was zijn
land.
“Al dat gras vertrappen,” mopperde
hij, terwijl ik mij nota bene op een kaal stuk bij een hek had
geïnstalleerd.
Zijn bui begon over te drijven toen hij
zag, wat ik al had gedaan.